Vanaf 1 januari 2019 komen werkgevers met minder dan 25 werknemers makkelijker in aanmerking voor een lagere transitievergunning bij bedrijfseconomisch ontslag. Dit is het gevolg van de wijziging van de Ontslagregeling voor kleine werkgevers.
Transitievergoeding
In artikel 7:673 Burgerlijk Wetboek is de transitievergoeding geregeld. De werkgever is een werknemer een transitievergoeding verschuldigd, indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd. Daarbij moet de arbeidsovereenkomst door de werkgever zijn opgezegd, op verzoek van de werkgever zijn ontbonden of van rechtswege zijn geëindigd zonder een opeenvolgende arbeidsovereenkomst.
Er kan ook een transitievergoeding verschuldigd zijn als de arbeidsovereenkomst eindigt door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De arbeidsovereenkomst dient dan door de werknemer te worden opgezegd, op verzoek van de werknemer te worden ontbonden of na het van rechtswege eindigen niet door de werknemer te worden voortgezet.
Overbruggingsregeling
In artikel 7:673d Burgerlijk Wetboek stond de zogenoemde overbruggingsregeling van de transitievergoeding. De overbruggingsregeling houdt in dat voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst maanden die gelegen zijn voor 1 mei 2013 buiten beschouwing mogen worden gelaten bij het vaststellen van de hoogte van de transitievergoeding. De volgende cumulatieve voorwaarden vloeien voort uit artikel 7:673d Burgerlijk Wetboek juncto artikel 24 Ontslagregeling:
- het gaat om een kleine werkgever met minder dan 25 werknemers in dienst tijdens de tweede helft van het vorige kalenderjaar;
- de arbeidsovereenkomst van de werknemer is geëindigd of niet voortgezet wegens bedrijfseconomische redenen die het gevolg zijn van een slechte financiële situatie van de werkgever;
- het netto resultaat is over de drie voorafgaande boekjaren kleiner geweest dan nul;
- de waarde van het eigen vermogen van de onderneming was negatief aan het einde van het voorafgaande boekjaar;
- de waarde van de vlottende activa binnen de onderneming van de werkgever aan het einde van het voorafgaande boekjaar, is kleiner dan de schulden met een resterende looptijd van ten hoogste een jaar.
De financiële voorwaarden zijn streng, want alleen in uiterst moeilijke financiële situaties kan de overbruggingsregeling worden toegepast.
Wijzigingen
De conclusie uit een enquête onder werkgevers is dat een negatief resultaat over drie boekjaren bijna onmogelijk is om te halen. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een eenmalige meevaller in een boekjaar. Het is dan niet meer mogelijk om in aanmerking te komen voor de overbruggingsregeling. Het eerste criterium dat dan ook is gewijzigd, is het negatieve resultaat over drie voorafgaande boekjaren. Het moet nu gaan om een gemiddeld negatief resultaat over de drie boekjaren samen. Op deze manier hoopt de regering dat meer werkgevers in aanmerking kunnen komen voor de overbruggingsregeling.
Ten tweede is het criterium over het eigen vermogen veranderd. Om in aanmerking te komen voor de overbruggingsregeling dient de waarde van het eigen vermogen van de onderneming aan het einde van het voorafgaande boekjaar ten hoogste 15 procent van het totale vermogen van de onderneming te zijn.
Heeft u verdere vragen omtrent het arbeidsrecht? U kunt vrijblijvend contact met ons opnemen.